Twintig jaar hing de grote spiegel in de tuin, een gigantisch ding met barokke lijst eromheen. Drie meter lang, twee meter hoog. Elke dag liep ik er een paar keer langs en kruiste mijn eigen pad, zag me lopen, herkende, groette, negeerde, corrigeerde, irriteerde, of keek alleen. Ik nam afstand van die persoon, accepteerde hem, kroop in hem, soms met tevredenheid, dan weer niet. Nu hebben al die jaren van regen en wind, sneeuw en hagel, hitte en kou hun werking gehad op het hout en het glas en moet hij weg. Te gevaarlijk, niet te redden. In stukken verwijderd. Een kale plek staart mij aan.
Niet enkel die levende wand is weg, de diepte is ook weg. Toch is het gek hoe snel de menselijke geest zich aanpast. De volgende ochtend voelt het nog niet vertrouwd maar al wel gewend.
En nu? Wat doe ik nu met mijn corrigerende blik (Hou die buik in!), mijn onderzoekende ogen (74 jaren), mijn accepterende opslag (hm, knappe vent). Ga ik mezelf missen?
Reactie plaatsen
Reacties