Mijn moeder
Meestal denk ik niet aan haar. Ik bedoel het meest van de dag, soms wel eens twee dagen. Dat was vroeger al, toen ik op school zat, en me pas halverwege het naar huis lopen een beeld van haar vormde. Dan kwam ze in me op bedoel ik, als een gloed. Ik voelde me in een mengeling van geluk dat ze er zou zijn en thuis op me zat te wachten, en schuldig, omdat ik niet aan haar gedacht had. Toch was ik haar niet vergeten, alleen had ik niet aan haar gedacht en pas bij het zien van iets waar ze over verteld had - de boterbloemen bijvoorbeeld - dacht ik aan haar. Ik geloofde dat boter van boterbloemen werd gemaakt, honderden goudgele bloemetjes bijeen per pakje, en dat boter daarom zo duur was, want dat had ze gezegd, niet zoveel boter gebruiken, boter is duur. Ze lachte me een beetje uit om mijn gedachten, zoals toen ik zei dat kaas aan de bomen groeide, maar ze lachte lief, en eigenlijk ook om zichzelf, dat begreep ik later, omdat zij ook zulke gedachten had, maar die heeft ze mij nooit verteld. Vanmorgen dacht ik aan haar door een boek wat ik opeens terugzag. Ze vroeg indertijd of ik het aan het lezen was en knikte naar me zonder iets te zeggen.