Ze zat naast me in de trein, aan de andere kant van het gangpad. Ze deed iets op haar telefoon, iets wat jonge mensen doen, wat verborgen bleef voor mij.
Daardoor kon ik haar rustig observeren, haar kleding bekijken. Uitgesproken en van een bepaald raffinement, gedurfd, en waarschijnlijk toch - in de ogen van andere jongeren - algemeen. De kleur van haar jas fascineerde me, meer nog dan het wilde zwartwit patroon van haar wijde broek, de brutaliteit van haar schoenen, gympen moet ik zeggen, waarvan de stompheid van de neuzen haar jong hield.
Dat alles vond ik bijzonder, een prinses in de trein, onderweg van school of werk naar huis.
Ze intrigeerde me, net als de eerste keer dat ik de naam Aïcha hoorde, ‘Comme si je n’ existais pas …’
In de trein
« Wacht
Reactie plaatsen
Reacties